God in het gekkenhuis

De man bij de rivier

Ik ontmoet een man, die aan de oever van een rivier zit. Hij zit strak rechtop. Hij lijkt me een vriendelijke man, maar zijn gezicht staat droevig.
Ik ga naast hem zitten. ‘Waarom kijk je zo droevig, beste man?,’ vraag ik. Het is even stil en ik denk erover om weer verder te gaan; misschien wil hij liever alleen blijven. Dan wendt hij zijn gezicht naar mij toe. Hij heeft vriendelijke ogen. Met een warme zachte stem zegt hij: ‘Ik zal je een verhaal vertellen’:

Ooit was er een grote oorlog in Aram, ons land. We werden onderdrukt door het leger van Israël. Ik was een van de aanvoerders van de Verzetsgroep voor de bevrijding van Aram. Het lukte ons, na jarenlange strijd, de vijand het land uit te gooien. We waren sterker geworden dan het leger uit Israël. Uit wraak hebben we een strafexpeditie uitgezonden, die het land Israël geplunderd heeft. Daar heb ik nog het dienstmeisje voor mijn vrouw vandaan meegenomen.
‘Vreselijk,’ zeg ik.
‘Ja,’ antwoordt de man, ‘het was niet netjes. Maar het was een begrijpelijke reactie op al die jaren vol leed. En, ik denk dat het kind het bij ons beter heeft dan in die armoedige omgeving waaruit we haar hebben meegenomen.

Mijn beste vriend werd koning. Ik werd zijn generaal. Maar eigenlijk vond ik vechten maar niks. Ik heb namelijk veel gezien. Ik heb jonge soldaten zien sterven, geweld tegen burgers. Eigenlijk wilde ik weg uit het leger. Mijn vriend zorgde er voor dat ik opperbevelhebber werd van het leger: niet aan het front, maar in een mooi kantoor in zijn paleis. En dat beviel me wel. Het werd een mooie tijd. Iedereen bewonderde me om mijn moed van destijds en ik had lekker niks meer met het slagveld te maken. En toen gebeurde het vreselijke.

Op een dag, toen ik uit bad kwam en me afdroogde, ontdekte ik een plekje op mijn lichaam. Witte schilfertjes, hier, boven mijn buik.’

Hij trekt zijn trui omhoog en ik zie een plek, zo groot als een tennisbal; alsof het daar net gesneeuwd heeft.

‘Het was de gevreesde ziekte lepra. Heel erg besmettelijk. Ik kan je zeggen: mijn wereld stortte in. Hoewel iedereen me nog steeds aardig vond en niemand me eigenlijk uit de weg ging, voelde ik gewoon dat er wat veranderd was. Al het mooie in mijn leven was in een keer verdwenen. Ik werd steeds somberder. Ik probeerde natuurlijk wel van alles. Ik ging offers brengen aan de goden, dat wil zeggen, anderen deden dat voor mij: ik mocht niet meer in de tempel komen. Ik ben nog naar Jomanda geweest. Die straalde de plek in. Ze zat er wel niet met haar handen aan, maar ze deed haar best. Het hielp niet. Mijn vriend de koning liet alle beroemde dokters uit de verre omgeving komen om mij te genezen. Niets hielp. Ik werd steeds verdrietiger en dat maakte mijn relatie met mijn vrouw er ook niet beter op. De kinderen werden steeds schuwer en stiller. In huis hing een bedrukte sfeer.

Op een dag vertelde mijn vrouw mij, dat in Israël een echte genezer zou wonen die in staat moest zijn om mij er weer helemaal bovenop te helpen. Had ze van haar dienstmeisje gehoord, je weet wel, die. En of ik dat ook maar eens proberen wilde, want zo werd het niks. Daar waren we het alle twee wel over eens.’

‘En daarom zit ik hier,’ zegt hij.
Ik frons mijn wenkbrauwen. ‘Vertel verder, beste man,’ zeg ik nieuwsgierig.

‘Mijn vriend de koning had ook gehoord dat er in Israël mogelijkheden waren. Hij schreef een brief naar zijn collega met de korte en bondige boodschap: ‘maak mijn vriend weer beter!’
Ik reisde af naar Israël en liet de koning aldaar de brief van mijn vriend zien. De koning van Israël schoot volkomen in de stress. Hij dacht dat ik een nieuwe oorlog wilde uitlokken. Het heeft me veel tijd gekost hem te overtuigen dat ik echt op zoek was naar de beroemde genezer. Hij stuurde mij uiteindelijk naar die genezer. Deze woonde iets buiten de hoofdstad. Ik reisde er direct naartoe. Toen ik bij zijn huis aankwam, wachtte ik tot hij naar buiten zou komen om mij te begroeten.
En daar begon het gesodemieter al: ik stond een hele tijd te wachten tot er wat gebeurde. Uiteindelijk kwam er een knechtje, een knechtje nota bene!, van de genezer naar buiten, die mij in een paar woorden zei: spoel je zeven maal af in de rivier de Jordaan en dan wordt je lichaam weer gezond.
Wie dachten ze nu eigenlijk nu wel dat ik was? Ik werd zo kwaad dat ik er als een speer vandoor ging, snel terug naar huis. Toen kwam ik langs de
Jordaan en ben toch gestopt. En daar zit ik nu.’

Hij zit aan de oever van de rivier. En ik zit zwijgend naast hem.
‘Kijk nou eens wat een smerige stinksloot,’ zegt hij. ‘Bij ons heb je de prachtigste rivieren: breed, schoon, verkoelend.
’ Ik kijk hem aan. Ik mag hem wel. Hij is een aardige man, ondanks dat hij zo vreselijk boos kan worden.
Ik vraag hem: ‘Maar, wat had je dan eigenlijk verwacht?’
Ik zie hem nadenken en dan zegt hij: ‘Nou bijvoorbeeld: dat de genezer naar buiten zou komen, de plek zou instralen (net als Jomanda) en daarbij enkele mysterieuze spreuken zou uitspreken.’
‘Dus,’ zeg ik, ‘het is allemaal te simpel, wat er is gebeurd? Of had je misschien verwacht dat hij je een ontzettend moeilijke opdracht zou geven? Zo van: een bedevaart op je knieën naar Jeruzalem (en weer terug)?, of, veertig dagen niet eten en drinken? Je vindt het eigenlijk te simpel.’
En dan zie ik dat zijn gezicht ontspant: er komt een voorzichtige glimlach op zijn lippen. Zijn lichaam lijkt los te raken uit de strakke soldatenhouding: ‘Ja, het is zo simpel,’ zegt hij, enigszins verbaasd, ‘zeven keer afspoelen...’
Hij lacht. En dan, plotseling: ‘Weet je wat ik doe? Ik ga zeven keer kopje onder in die vieze moddersloot.’
Hij trekt al zijn kleren uit en loopt ontspannen naar het water. Zeven keer zie ik hem, proestend en snuivend, helemaal kopje onder gaan. Als hij weer uit het water komt, lijkt zijn huid als die van een kind.
‘Vriend,’ juicht hij: ‘het plekje is weg! Je moet kopje onder, anders kom je er niet!’
Als ik weer verder loop, zie ik hem joelend alweer de rivier in duiken...

18.
je moet kopje onder
anders kom je er niet
onderga het wonder
zie wat je nu nog niet ziet!