God in het gekkenhuis

De eenhoorn en de soldaat

33.
meditatieve muziek
Voorbereiding op verhaal en muziek

De vier elementen: lucht (strijkers), aarde (bas), water (gitaar) en vuur (percussie) die samen de achtergrond van het verhaal vormen (de begeleiding).
De hoofdpersonen: de eenhoorn (fluit met echo) en de soldaat (saxofoon) en het vijfde element: de onuitspreekbare ruimte (hobo)

Elke ochtend stond de eenhoorn aan de oever van een rivier tevergeefs naar zijn spiegelbeeld te zoeken. Hoe kalm het water ook was, hoe schitterend de hele wereld er ook in werd weerspiegeld, de eenhoorn kon zichzelf niet zien. Dat lag overigens niet aan zijn ogen: die waren nog net zo scherp als miljoenen jaren geleden, toen hij nog jong was en op de pasgeboren aarde ronddartelde. Toen had hij zichzelf voortdurend bekeken in de spiegels van de rivieren, de meren, de plassen, de wijde zee en in de ogen van zijn vele geliefden. Maar dat was inmiddels zo lang geleden dat er nu nog slechts een vage herinnering bij hemzelf hierover aanwezig was. Het was elke morgen weer een vreemde gewaarwording als hij zich realiseerde dat er op de hele wereld waarschijnlijk niemand meer was die hem kon zien omdat niemand nog de pure onschuld had die de schepper ooit in elk levend wezen had geblazen. Zelfs kleine kinderen die in de voorafgaande eeuwen regelmatig met hem kwamen spelen, verloren tegenwoordig hun onschuld al vanaf de dag dat ze gespeend werden. En reine maagden, ach dat leek ook al weer een eeuwigheid geleden.

De eenhoorn dacht dat ook hij zijn onschuld ergens onderweg had verloren en dat hij daardoor niet in staat was zichzelf te zien. In vroegere tijden was hij de mensheid vaak te hulp geschoten. Hij had de slang die het water van de wereld had vergiftigd vertrapt, hij had met de leeuw gevochten en was aanwezig geweest bij de geboorte van de groten der aarde. Maar door de onverschilligheid die mensen onderling en naar de rest van de schepping toonden, had hij zich steeds meer van hen afgezonderd. Zijn verbittering jegens de mensheid was gegroeid en ergens daar moest ook hij zijn onschuld hebben verloren.

Op een dag lag er aan de kant van de weg een gewonde soldaat. De eenhoorn schreed achteloos aan hem voorbij. Hij had het niet zo op soldaten: van alle mensen waren zij degenen die het verst van hem afstonden.

‘Wie ben jij?,’ vroeg de soldaat toen de eenhoorn hem al gepasseerd was.
De eenhoorn bleef staan, keek ongelovig achterom en zei: ‘Bedoel je mij?’
De soldaat keek om zich heen: ‘Zie je nog iemand anders soms?’
Langzaam liep de eenhoorn terug: ‘Dus je kan me zien?’
De soldaat knipperde met zijn ogen: ‘Ja, ik zie je nog steeds.’
De eenhoorn ging voor hem staan en keek hem lang aan: ‘Wat zie je dan?,’ vroeg hij nieuwsgierig.
‘Ik zie jou,’ antwoordde de soldaat.
‘Ja, maar, hoe zie ik er uit?’
‘Mooi.’
‘Mooi?’
‘Ja, mooi, gracieus, statig en je hebt een prachtige stem.’
De eenhoorn was verrast en in de war.
‘Omschrijf me eens.’ Zijn stem klonk smekend.
‘Omschrijven?’ De soldaat fronste zijn voorhoofd.
‘Ja, zeg me wat je ziet.’
‘Ik zie een mooie vrouw met lange blonde haren in een wit kleed, blauwe ogen...’
‘Een vrouw?,’ onderbrak de eenhoorn hem.
‘Een wonderschone vrouw,’ verbeterde de soldaat hem.
‘Je spot met mij,’ zei de eenhoorn.
‘Volgens mij spot jij met mij,’ lachte de soldaat, ‘Ik kan er niks anders van maken: je bent zoals ik je beschreef.’

De eenhoorn bekeek de soldaat van top tot teen. Toen pas zag hij hoe groot diens verwondingen waren. De soldaat miste een been en bloed sijpelde door het verband waarmee deze vreselijke wond was afgedekt en zo kreeg de eenhoorn medelijden met de soldaat.
‘Wat is er met jou gebeurd?’ en hij wees met zijn hoorn naar het verband.
‘Oorlog. Hoor je niet het gerommel van de inslagen? Heb je geen weet van al die beschietingen? Ik raakte gisteren gewond en ben naar het hospitaal vervoerd. Men heeft mij daar zo goed en kwaad als het kon verzorgd, maar ik raakte mijn been kwijt. Het was er verschrikkelijk. De lucht die je daar ademt is zwanger van dood en ellende. Ik ben weggelopen, weggehinkeld kan je beter zeggen. Weet je, als het dan toch zo ver is dat ik moet doodgaan, dan sterf ik graag alleen; in alle rust en met al mijn aandacht erbij. Ik hoop alleen dat jij zolang nog bij me kan blijven. En zolang zal het niet meer duren,’ voegde hij er zacht aan toe.

De eenhoorn knielde en ging naast de soldaat liggen. De soldaat legde zijn hoofd teder tegen het machtige lichaam van de eenhoorn.
‘Doe je ogen eens dicht soldaat en beschrijf me nu nog eens.’
Zachtjes beroerden de handen van de soldaat het lichaam van de eenhoorn. De eenhoorn sidderde.

‘Je bent mooi,’ sprak de soldaat, ‘als de groene weiden waar ik de schapen hoed van mijn vader. Schapen en lammetjes, een witte deken over de heuvels. Vogels die de onbegrensde blauwe lucht bestrijken. Als de boomgaarden van mijn vader, waar ik de appels verzamel. Als het huis van mijn vader, een veilige en onneembare vesting. Als de wilde dieren en de lieflijke avondwind. Je bent mooi en zonder enig gebrek.’

De soldaat zweeg.
Een traan rolde over het gezicht van de eenhoorn en viel op het verband van de soldaat.
Het bloeden hield op.

De soldaat raakte buiten bewustzijn.
De eenhoorn ging voorzichtig staan en wachtte tot de soldaat zijn ogen weer zou open doen.

‘Liefste,’ riep de soldaat, toen hij weer bijkwam, ‘Waar ben je?’
‘Ik ben hier, soldaat,’ zei de eenhoorn. ‘Hier naast je!’
‘Waar ben je? Waar ben je naar toe, liefste?,’ schreeuwde de soldaat wanhopig.
‘Ik ben hier, soldaat,’ zei de eenhoorn nog een keer.
De soldaat staarde voor zich uit. ‘Waar ben je?,’ fluisterde hij.

Toen ontspande hij zich, glimlachte en sloot zijn ogen.

De eenhoorn ging weer op weg. Vanaf die dag zocht hij niet meer naar zijn spiegelbeeld.