Open ruimte

Over communicatie

Enkele jaren geleden mocht ik voor een groep kinderen het verhaal van Babel vertellen. Ik heb dat altijd een intrigerend verhaal gevonden en wil ik u graag deelgenoot maken van de speurtocht die ik heb ondernomen naar dit verhaal. Misschien wordt u zelfs wel mijn reisgenoot op deze opmerkelijke tocht.
Centraal stond voor mij de vraag: waaròm werd Babel een stad van verwarring? Was het omdat de mensen net zo wilden worden als God, en was God daar bang voor? Of was hij misschien jaloers en verwarde hij daarom de talen?
Ik koos drie oriëntatiepunten:

  1. Wat gaat er aan het verhaal vooraf?
  2. Wat staat er nu precies in het verhaal (dus niet: wat denken wij ons
    te kunnen herinneren van vroeger)?
  3. Wat wil het verhaal ons zeggen?

Wat vooraf ging

Om het verhaal van de stad Babel (Gen. 11: 1-9) goed te begrijpen moeten we de drie voorafgaande verhalen in de beschouwing betrekken:

De ongehoorzaamheid

In de eerste hoofdstukken is er nog niet veel sprake van communicatie. God spreekt tot de mens (‘eet niet van de boom van kennis van goed en kwaad’), de mens spreekt tot de wereld of tot God (‘deze is been van mijn been, vlees van mijn vlees...’), maar onderling, lijkt het, communiceren de mensen niet. Dat de slang in hoofdstuk 3 het woord neemt is nog niet het meest opmerkelijk, maar wel, dat de slang nieuwe feiten introduceert, die wij, en blijkbaar Eva ook, tot dan toe niet wisten:

en

Door die laatste mededeling krijgen de vruchten van die boom opeens een heel andere glans. De vrouw eet ze en geeft ze ook aan haar man, die er de hele tijd naast staat. Nog steeds praten ze niet met elkaar.
Het eten valt enorm tegen: als God zich zo voelt, moeten ze hebben gedacht, dan voelt hij zich behoorlijk naakt. Als God op bezoek komt verbergen de mensen zich. Zodra God ze gevonden heeft geeft de man de vrouw de schuld en de vrouw wijst de slang aan als schuldige. God constateert dat ze ‘als één van ons’ zijn geworden. Als gevolg van deze ongehoorzaamheid wordt de luxueuze verzorging in het Paradijs stopgezet en moet de mens ‘met zweet en tranen’ zelf voor zijn hachje zorgen. De mens realiseert zich op dat moment ook dat hij sterfelijk is: stof dat tot stof weerkeert.
De mens is volwassen geworden na zijn ongehoorzaamheid. En wat hem daarna overkomt is geen straf, maar een logische verdere stap: wie A zegt moet ook B zeggen. De mens is eindelijk op reis in de wereld.

Kaïn en Abel

De allereerste keer dat een mens iets tegen een andere mens zegt, gaat het helemaal mis. Communicatie moet nu eenmaal geleerd worden. Kaïn spreekt tegen zijn broer Abel en als ze dan in het veld zijn slaat hij hem dood. Waarom?
De mensen waren vreselijke individualisten. Ze konden enorm genieten van elkaar, dat zagen we al bij Adam, die zeer content was over de mooie verschijning van Eva, maar het moest allemaal wel het eigen ego dienen, anders kwam men in opstand tegen de ander: ‘de vrouw die u mij gegeven hebt heeft mij doen eten’, ‘de slang was het’...
En deze individualisten willen ook nog eens elke hun eigen communicatiekanaal met God.
Als er dan iemand op het idee komt om te gaan offeren (Kaïn) vraag je je als lezer verbijsterd af: kan men al niet meer met God praten?

Mensen zijn net aapjes en doen elkaar na: ook Abel bouwt een altaar om te offeren. Nog niets aan de hand, maar als God alleen het offer van Abel wil bekijken, wordt Kaïn vreselijk jaloers. Je kan het aan zijn gezicht zien.
God zegt tegen Kaïn: ‘Waarom ben je zo boos? Als je het goede doet is er niets aan de hand, anders wordt dit een gemiste kans. Je moet wel de baas over je boosheid worden.’

Dan spreekt Kaïn met Abel.

De eerste stap in de communicatie lijkt gezet. Maar Abel is ook de liefste niet: van delen en de mooie gevolgen daarvan weet hij ook nog niet. ‘Nee broer,’ zegt hij, ‘dat is jouw altaar en dit is die van mij.’ Ach, de mens moet nog zoveel leren. Ikke, ikke, ikke en mijn broer kan stikken.
Ja, denkt die broer, stik jij maar en hij slaat Abel hartstikke dood. En vanaf dat moment gaat het niet goed met de mensheid: er zijn alleen nog maar individualisten, niet in staat om met elkaar te communiceren.

Noach

God heeft er spijt van ooit mensen gemaakt te hebben en hij besluit de mensheid uit te roeien.
Alleen Noach mag enkele mensen en dieren redden. God laat een grote vloed komen - het woord zondvloed staat niet in de Hebreeuwse tekst! - die alles overspoelt. Mensen, landdieren en vogels komen om.
Als Noach na de grote vloed een offer maakt voor God, verzekert deze nooit meer de mensheid te zullen vernietigen, omdat de mensheid nu eenmaal geprogrammeerd is om domme dingen te doen. Dat was God waarschijnlijk voor de vloed even vergeten. En omdat zowel God als de mens niet helemaal te vertrouwen zijn, sluiten ze een verbond: ze maken een afspraak.

Dat was weer een stap verder in de communicatie en alle mensen (8 in totaal) vonden dat toen een fantastisch idee. Van nu af aan zouden ze ook tussen elkaar verbonden afsluiten. Niet het individu zou voortaan het belangrijkste zijn, want dat leidde alleen maar tot moord en doodslag. Nee, er waren grotere belangen, overkoepelende belangen: het algemeen belang werd geboren.
Van Kaïn en Abel hadden ze ook geleerd hoe gevaarlijk taal kan zijn. En dat dingen verkeerd uitgelegd kunnen worden, hadden ze geleerd uit het verhaal van de slang. Daarom oefenden ze de onderlinge communicatie en ze werden daar zo bedreven in, dat het verhaal van de stad Babel begint met de constatering: heel de aarde had één taal en voor alles was er één woord. Je zou zelfs kunnen vertalen (zoals ik in het kinderverhaal gedaan heb) dat er nog maar één woord overgebleven was.

Wat staat er in Genesis 11:1-9? (eigen vertaling)

1. De hele aarde was één van taal en voor alles was er één woord.
2. Toen ze naar het oosten trokken, vonden ze een vallei in het land Sjin-Ar. Daar gingen ze wonen.
3. Ze zeiden tegen elkaar: laten we stevige bouwstenen fabriceren. Voor hen was een bouwsteen als steen en teer was als cement.
4. En ze zeiden: laten we voor ons een stad bouwen en een toren die tot in de hemel zal reiken. We zullen er een prachtige naam voor gaan bedenken. Zo zullen we niet verstrooid raken over de hele aarde.
5. Toen daalde IEMAND-ONNOEMBAAR af naar de vallei en keek naar de stad en de toren die de mensen hadden gebouwd.
6. DE ONNOEMBARE zei: kijk, het is één volk, en er is één taal voor iedereen. En dit is nog maar het begin van wat ze gaan doen. Nu zal er niets meer mislukken van alles wat ze zich voorgenomen hebben om te doen.
7. Laten we afdalen en de taal daar gaan verwarren, zodat de één niet de taal van de ander verstaat.
8. En zo verstrooide DE ONNOEMBARE hen van daar over de hele aarde en zij hielden op met het bouwen van de stad.
9. En ze gaven die plek de naam Babel, want daar verwarde DE ONNOEMBARE de taal van de hele aarde. Zo verstrooide DE ONNOEMBARE hen van daaruit over de hele aarde.

Wat zegt dit verhaal ons?

Er is één taal en voor alles is één woord. De communicatie verloopt dus perfect. Niemand verstaat elkaar verkeerd en er komen geen scènes voor als: ‘Ja maar, zo had ik het niet bedoeld’.
Een man, een man, een woord, een woord.
Ze zijn als volk onderweg. Ze zwerven rond, steeds meer oostwaarts, tot ze bij een vallei komen. Het beloofde land, daar gaan ze wonen. Normaal gaan mensen wonen op een plek waar een natuurlijke voorraad keien is, om daarmee huizen te bouwen. Maar daar zijn geen keien; die moeten gemaakt worden. En omdat de mensen zo goed zijn in het sluiten van verbonden, lijkt voor hen alles mogelijk. Uit het niets verrijst een enorme baksteenindustrie. En dan spreken ze met elkaar af wat ze precies gaan doen. Ze besluiten niet alleen een stad te bouwen om in te wonen, maar ook een hele hoge toren. Hun motivatie: ‘We zullen ons een naam maken’. Op die manier kunnen ze niet verstrooid raken, kunnen ze niet weer vervallen tot individualisme.
De opmerking ‘we zullen ons een naam maken’ is interessant om eens onder de loep te nemen. In het Hebreeuws staat er op de plek van naam het woord Sjeem. Sjeem, of Sem, is ook een van de zonen van Noach. We zullen ons een Sjeem maken. Nog wat vrijer vertaald: we zullen afmaken wat Sem gemaakt heeft. Deze gedachte heb ik in het verhaal voor de kinderen uitgewerkt in koning Sem, die de mensen leert samenwerken.
We kunnen ook een andere redenering volgen:
Er was één taal en één woord voor alles. Doordat ze een naam gaan maken (een nieuwe naam gaan bedenken) breiden ze de taal toch uit en op die manier leggen ze de kiem voor verwarring. Hoe dan ook, alles wordt gedaan om te voorkomen dat de mensheid in individuen zal oplossen.
De vraag ligt dan voor de hand: wat is hierop tegen? Wat heeft God hierop tegen?
Op de zondagsschool leerde ik dat de mensen als God wilden worden (dat was die toren die tot in de hemel reikte) en dat God ze een lesje wilde leren. Maar waarom? Was hij jaloers? Was hij bang?

Nu ik het verhaal vaker heb gelezen en het vertaald heb vanuit het Hebreeuws, valt me op dat er nergens sprake is van een veroordeling van de werkzaamheden van de mensen met betrekking tot de stad en de toren. Er klinkt eerder bewondering door: één volk, één taal voor iedereen. En dat is nog maar het begin van wat ze gaan doen. Nu zal er niets meer mislukken van alles wat ze zich voorgenomen hebben. Toch is er iets niet goed, want er wordt besloten om de taal te verwarren. Waarom?
Wel, de voorafgaande verhalen legden de klemtoon op het egoïsme van de mensen. Die verhalen vinden uiteindelijk hun climax in het verhaal van de grote vloed. Daarna lijkt de mensheid doorgeslagen naar de andere kant: in alles wordt het algemeen belang vooropgesteld. Mensen die eerst niet in staat waren met de ander te spreken zonder dat er rampen uit voortkwamen, leerden om met heel weinig woorden elkaar iets duidelijk te maken, zonder dat dit verkeerd begrepen kon worden. Het ging zo ver dat de lichaamstaal van de een voor de ander volledig een open boek was.

Misschien denkt u: daar is niets op tegen.
Maar elke vorm van extremisme heeft een duivelse kern in zich. In de gecultiveerde lichaamstaal was niet alleen geen plaats meer voor overdreven emoties als woede en haat, maar ook niet voor verdriet en liefde. De mensheid kreeg iets van een mierenhoop, waarin voor individuele pijn en blijdschap geen plaats meer was.
In mijn verhaal voor de kinderen is er een ongeluk in een van de baksteenovens. De doden en de gewonden worden weggehaald, de fabriek wordt weer opgebouwd en daarna gaat alles verder alsof er niets is gebeurd.

Dáárom wordt de taal verward. Omdat de stad en de toren niet het einddoel van de mensen mogen zijn. Net zo min als het Paradijs het einddoel was, net zo min als de grote vloed het einddoel was.

Om goed te kunnen functioneren moeten mensen geen egoïsten zijn, maar ook geen kuddedieren.
Ze moeten individualisten worden die zich bewust zijn van de gevaren van zowel egoïsme als van totalitaire systemen.
Mensen moeten verstrooid worden om verder te kunnen gaan. Niet Babel is het einddoel, maar Jeruzalem. En die plaats is te vinden in je eigen hart. Jeruzalem is dat wat je mens maakt: geen verscheurend roofdier maar ook geen willoze termiet. Onze bedevaart naar Jeruzalem is de reis naar het diepste van onszelf. Naar het onuitspreekbare, het onnoembare, het licht dat altijd schijnt.

Hoe het verder gaat? Na Babel volgt het verhaal van Terach die met zijn vrouw en kinderen wegtrekt uit Ur der Chaldeeën om te gaan naar het land Kanaän.

En eigenlijk begint het vervolg met de woorden die God spreekt tegen Abraham:

Ga uit je stad,
en uit je geboortestreek,
uit het huis van je vader, naar het land dat ik je zal wijzen.

Lees hier het verhaal over War-stad